bongerd groote veen
Bongerd Groote Veen
Kleine Wintervlinder
(Operophtera brumata)
vlinder
vraat
Reeds in het groene knopstadium worden door geel tot lichtgroene spanrupsjes, trekmaden geheten, welke bij het voortkruipen hun rug krommen, de gemengde knoppen en de jonge blaadjes aangevreten. Later vreten de rupsen grotere gaten in de bladeren, terwijl ook stukken uit de vruchten gegeten worden.

De aantasting kan zo hevig zijn, dat er van bloei en vruchtzetting niet veel terechtkomt en een groot gedeelte van het blad verloren gaat. Bij zo ernstige aantasting ruist het in de boomgaard van het geknaag van de rupsen.

Verwar deze rups niet met de onschadelijke vruchtboomspanrups die een rode streep over de rug heeft. Met hun 3 voorpoten en 2 paar achterpoten, waarmee ze zich “spannend” voortbewegen, onderscheiden spanrupsen zich van gewone rupsen, die nog 4 paar buikpoten extra hebben.

Eind mei - begin juni laten de volgevreten trekmaden zich aan een spinsel naar de grond zakken om zich daar te verpoppen. In de tweede helft van oktober, zodra de eerste koude nachten zijn ingetreden, komt de vlinder uit de pop, maar ook nog vrij laat in de winter komen er wel wijfjes uit de grond om de “tocht” naar boven te aanvaarden.

De mannetjes bezitten normale grijsgele vleugels.De wijfjes echter zijn ongevleugeld (alleen maar zeer korte stompjes en kunnen dus niet vliegen) ze worden daardoor niet als vlinder herkend. Het gebrek aan vleugels heeft de natuur goed gemaakt door het uit te rusten met een stel stevige poten. Hierdoor is ze in staat tegen de stam en de takken op te lopen, om haar eitjes leggen. Er worden tot 250 stuks eitjes gelegd rond de knoppen en aan de randen van wonden en schorsspleten. De eitjes zijn ovaal en ± 1 mm. groot, in eerste instantie zijn de eieren helgroen maar later worden ze steenrood. De onbevruchte eieren blijven helgroen.

litteken
levenscyclus
Bestrijding:
De rupsen komen uit het ei bij de eerste voorjaarswarmte wanneer de knoppen opengaan. De wintervlinder (Operophtera brumata) kan bestreden worden door om een vlak gedeelte van de stam, takken en steunpalen een reep lijmband aan te brengen. De lijmbanden worden op een hoogte van 1-1,5 meter boven de grond aangebracht en dienen minimaal 20-25 cm. Breed te zijn. De lijmbanden moeten begin oktober omgelegd worden. Eind januari kunnen de banden verwijderd en verbrand worden.

Een tweede bestrijdingsmethode is de bespuiting met 6% vruchtboomcarboleum (VBC) in de tweede helft van januari tot het muizenoorstadium is bereikt, de eieren gaan dan dood.

De resultaten van de winterbespuiting staan iets achter bij die van de lijmbanden. De verklaring hiervoor is, dat een aantal eitjes beschut onder de schorsschubben worden gelegd en deze worden bij de bespuiting niet geraakt en daardoor niet gedood. De winterbespuiting wordt tegen verschillende parasieten uitgevoerd, de noodzaak hiervan wordt algemeen ingezien. Men laat dan algemeen de lijmbanden achterwege.

In streken, waar de wintervlinder hevig optreedt, is het gewenst lijmbanden te gebruiken, ook als men van plan is een winterbespuiting uit te voeren. In de eerste plaats verkrijgt men een beter resultaat en in de tweede plaats kan het voorkomen dat door slechte weersomstandigheden een winterbespuiting technisch niet haalbaar is.

Het bestrijdingsmiddel Dimilin werkt goed echter het is ook schadelijk voor de oorwormen en een bespuiting met Dimilin stimuleert daarmee het optreden van bloedluis aantasting. Toepassing van Dimilin moet dus zoveel mogelijk worden vermeden.

De afgelopen jaren is er ervaring opgedaan met biologische bestrijdingsmiddelen tegen de wintervlinder. Daarbij is het middel Delfin gebruikt. Delfin bevat een stam van de bacterie Bacillus thuringiensis. De rupsen moeten het middel met het blad dat ze opeten binnen krijgen. Het middel werkt het sterkst bij een temperatuur vanaf 15 graden omdat de rupsen dan in een korte tijd veel vreten. Delfin dood het grootste deel van de rupsen, maar niet allen. Bij een matige wintervlinderaantasting is het effect van Delfin voldoende. Bij een zware aantasting moet de bespuiting worden herhaald, of moet na de bloei alsnog met een ander middel worden nagespoten.

De kansen op aantastingen door de wintervlinder nemen toe naarmate er meer loofbos (eiken en wilgen) in de buurt van de boomgaard aanwezig is. Het voor de wintervlinder meest gevoelige appelras is de Schone van Boskoop en het perenras Saint Rémy.

rups
24.05.2011