Boomsoort: |
Perenboom. |
Originele naam:
Winterrietpeer |
Synoniemen:
- Winterkraaipeer. (Zeeland)
- Sileziepeer.
- Roggebroodspeer. (in het Westland)
- Winterkalebas. (in Utrecht doch falso)
|
Herkomst:
Onbekend, waarschijnlijk al een zeer oud Nederlands ras. Naam is waarschijnlijk vernoemd naar de manier van bewaren, bewaren in kuilen op stro of riet en rietmatten was vroeger heel gebruikelijk. |
Vrucht: |
|
plukrijp: |
begin tot half oktober. |
consumptierijp: |
januari en februari. |
afmetingen: |
de vrucht heeft een mooie peervorm, van onderen vrij dik en buikig, met een holle lijn tamelijk schielijk naar de steel toe lopend. Wordt middelmatig groot. |
kelkholte: |
is een weinig gewelfd, toelopend, zeer ondiep, bijna niet merkbaar, met omgebogen blaadjes. |
kelk: |
de kelk is vrij klein en ondiep, de kelkblaadjes zijn open en omgebogen, vlezig vergroeid, uitstaande. |
steelholte: |
licht ingezonken en omgeven met vleesknobbeltjes. |
steel: |
houtachtig, donkergrauwachtig bruin met violet. Matig lang, stevig en vrij dik, een weinig omgebogen. |
schil: |
zeer karakteristiek, altijd grauwbruin, kaneel kleurige roest met grijze stippen, mooi gaaf en voelt wat ruw aan; wat verder in de winter een weinig bruingeel. |
grondkleur: |
bruin, kaneelbruin. |
dekkleur: |
sterk aan de zon bloot gestelde vruchten hebben aan de zonzijde veelal een weinig dofrood. |
vruchtvlees: |
geelachtig wit, fijn, vrij vast, voor de stoofpeer fijn van korrel en tamelijk sappig, soms om het klokhuis een weinig stenig; gestoofd zijnde mooi rood van kleur en rins van smaak met zeer veel aroma. |
klokhuis: |
langwerpig ovaal. In het midden van de vrucht, klein met onregelmatig ontwikkelde hokken, spaarzaam met slecht ontwikkelde zaden bezet. Platte zwarte zaden. |
Gevoelig voor:
Goed bestand tegen: schurft. Gevoelig voor: vruchtboomkanker op natte gronden. |
Oogst:
Boom geeft goede en regelmatige opbrengsten. |
Bewaren:
Staat bekend om zijn lange bewaartijd, tot februari. |
Gebruik:
Stoofpeer, rood- tot kaneelkleurig in de kook. Wordt wel een van de beste stoofperen genoemd. |
Boom:
Een matige groei geeft een niet zo grote opgaande boom met afhangende takken. Piramidale vorm. Geschikt voor hoge en droge gronden. Op natte gronden zeer gevoelig voor vruchtboomkanker en matig vruchtbaar. De twijgen zijn grauw met olijfkleur en met fijne grijze stippen, de knoppen zijn scherp, spits en kegelvormig. De scheuten zijn geelachtig groen met lange wit grijze stippen. De bladeren rond, stomp getand en stomppuntig; de achterbladeren zijn langwerpig en smal. |
Bloei:
De bloei is middentijds tot laat en het stuifmeel goed. |
Opbrengst:
Vroege vruchtbaarheid, regelmatig en goed. |
Gelijke bloeiers: |
|
Bevruchters:
zelfbestuiver.
- Doyenné.
- Gieser Wildeman.
- Brederode.
|
Boomvorm:
Geschikt voor lei- en haagvormen. |
Groei:
N.B. de geplaatste grafiek heeft betrekking op Bongerd Groote Veen,
groei van bomen is sterk afhankelijk van plaatselijke omstandigheden! |
Onderstam:
Op zaailing of Kwee A met tussenstam. |
Weerstandsvermogen:
De gemengde knoppen hebben sneller last van nachtvorst, alleen op natte ronden problemen met kankergevoeligheid. |
Standplaats:
Redelijke droge plaats i.v.m. gevoeligheid vruchtboomkanker. |
Teeltwaarde:
Goede stoofpeer voor de particuliere tuin. |
Gelijkende vruchten: |
Snoeien: |
Oorzaak van verdwijnen: |
Plantadvies:
In het algemeen aan te raden, mits men rekening houdt met de standplaats, grondsoort en verzorging die aan de boom worden gesteld. |
Diversen:
Wordt wel in pannenkoeken gebakken, vandaar dat zij ook wel vaak “pannekoekpeer” genoemd wordt. Om onbegrijpelijke redenen is de boom in het Noorden van het land nooit populair geworden. |
Brongegevens:
- Het Appel en Perenboek.
- Hoogstamvruchtbomen.
- Onze appels en peren, H. de Greeff, 1905.
- De Nederlandse Boomgaard. (1868)
- Oude Fruitrassen in Noord-Nederland. J. Veel & J. Woltema.
|
|
|
03.09.2009 |